Sinds mijn ziekte zich heeft geopenbaard, het was op 2 maart 2017, staat mijn leven op zijn kop. Dingen die ik eerst nog belangrijk vond zijn dat nu niet meer, bijvoorbeeld kranten lezen of journaal kijken, het is oninteressant geworden. Zonde van de tijd die me nog rest, wil zo min mogelijk op de automatische piloot leven, maar vooral alles met aandacht meemaken. Het is in vele opzichten een bijzondere tijd, mijn huis staat vol met bloemen en kaartjes van vele lieve mensen, mensen hebben echt belangstelling voor hoe het met me gaat, voel me opeens erg geliefd. Lig in een warm bad van liefde en aandacht, hoe anders is dat wel niet vergeleken met vroeger, toen ik veel meer op mezelf was en sociaal contact wat meer op een afstand hield. Sindsdien heb ik veel geleerd, met name om me wat meer te openen. Minder gauw te vluchten uit angst voor mensen, maar actief op zoek te gaan naar spirituele groepen waar ik me goed bij voelde. Heb die gevonden, het zijn zowel Christelijke gemeenschappen als Boeddhistische sangha’s. Mensen die net als ik zich willen openstellen voor het hogere, op zoek zijn naar verdieping en elkaar daarin steunen. Bij hen kan ik me overgeven, vrijuit praten over mijn ziekte en wat het met me doet. Mijn openheid wordt daar zeer gewaardeerd, er is door de confrontatie met mijn sterfelijkheid een soort beschermende laag van mij afgevallen. Vind het geen probleem meer om mijn kwetsbaarheid te tonen. Soms voel ik me een filmster, zoveel aandacht als ik krijg, heerlijk. Mijn sociale angst is vrijwel verdwenen, voel me veel vrijer dan vroeger. Zelf-afwijzing, het opgejaagde gevoel dat ik eerst moet presteren, harder moet werken, ‘een beter mens’ moet worden om liefde te verdienen, het is weg. Als mensen horen dat ik ziek ben, wordt hun omgang met mij veel zachter, de oordelende blikken veranderen spontaan in mededogen, konden we maar altijd zo met elkaar omgaan.
Denk weleens dat we allemaal vol met liefde zitten, maar het niet durven te uiten, onze cultuur is erg ik-gericht. Het is ‘raar’ als je laat zien dat je om iemand geeft. Terwijl we diep van binnen misschien best weten dat geluk grotendeels bestaat uit relaties met de medemens. Persoonlijk voel ik me vooral gelukkig als alles er mag zijn, we willen toch allemaal dat we gezien en geaccepteerd worden? Daarom sloven we ons zo uit om status en erkenning te krijgen, op een verlaten eiland steenrijk zitten wezen werkt niet. Het gaat allemaal om het zoeken naar liefde, of niet soms?